Timmermans | Boerenpsalm | E-Book | sack.de
E-Book

E-Book, Dutch, Flemish, 107 Seiten

Timmermans Boerenpsalm

-
1. Auflage 2018
ISBN: 978-87-26-13231-1
Verlag: SAGA Egmont
Format: EPUB
Kopierschutz: 6 - ePub Watermark

-

E-Book, Dutch, Flemish, 107 Seiten

ISBN: 978-87-26-13231-1
Verlag: SAGA Egmont
Format: EPUB
Kopierschutz: 6 - ePub Watermark



In de roman Boerenpsalm (1935) is het levensverhaal van een boer. Deze boer vertelt over zijn verbondenheid met de aarde waarop hij werkt, zijn relatie met God en het moeten accepteren van het lot dat hem en zijn gezin beschoren is. In poëtische taal bezingt de verteller van bescheiden afkomst zijn liefde voor het leven. Deze originele boerenroman is een loflied op het boerenleven. De Vlaming Felix Timmermans (1886 -1947) was schrijver en dichter. Hij was autodidact en schreef toneelstukken, romans met een historisch karakter, novellen, religieus getinte werken, en gedichten. Naast schrijven schilderde en tekende Timmermans ook. Hij illustreerde zijn eigen boeken. Ook ontwierp hij de boekbanden van de meeste van zijn boeken. In zijn tijd was hij een van Vlaanderens meest vertaalde en productieve auteurs. Zijn bekendste werk is zijn roman Pallieter (1916).

Timmermans Boerenpsalm jetzt bestellen!

Autoren/Hrsg.


Weitere Infos & Material


I
Ik ben maar een arme boer en al heb ik veel miserie gehad, toch is het boerenleven het schoonste leven dat er bestaat. Ik wil nog met geenen koning verwisselen. God, ik dank U dat Gij van mij een boer hebt gemaakt! Ginder in die hut ben ik geboren. Wij waren met vijftien open bekken, en al kregen we soms meer kletsen dan eten, 't was toch een jeugdige tijd en we wierden kerels lijk boomen. Een groot huishouden is een lust. Ik houd van een trossel kinderen. Een goede boom moet veel vruchten geven. Aan mijn vrouw heb ik ook nooit een kindeken geweigerd. Kweeken is onze roep. Kinderen zoowel als savooien. Dan weet ge voor wat ge leeft en voor wie ge werkt. Onze Vader en ons Moeder zijn er ook niet van gestorven. Op haar tachtig jaar was ze nog recht lijk een panlat en droeg ze ?uitend een zak patatten de schelf op. Onze Vader was krom gewerkt als een vraagteeken. Toen ze hem kistten zat hij of wel recht in zijn kist of staken zijn beenen in de lucht. Ze hebben hem moeten kraken, ten minste ik heb hem gekraakt. De anderen hadden schrik. De oude Mejonkvrouw van 't kasteel, waar wij van huurden, kwam hem dikwijls vragen om hovenier bij haar te worden. Weinig werk, goede pree, en een deel in de winst van 't fruit. - Zwam! zei hij. Een boer moet een boer blijven, anders verstopt de gang van de wereld. Daarom kon hij zoo duvelen en chagrijnig zijn, omdat er van ons allemaal maar één goesting had om den boerenstiel te doen. Ik heb broers en zusters in Antwerpen en Brussel, twee zitten er in Amerika, een in 't Fransch, een zot te Geel, dat kan in beste families voorkomen, en een is broeder bij de blootevoetpaters van Dendermonde. Dien zien we enkel als ze in zijn klooster centen noodig hebben. Daarom zei onze Va altijd tegen mij: Onze wortel. Ik bleef. Ik kon het veld niet verlaten. Dat is zoo een genie. Het veld trekt u aan. Ge houdt ervan en ge weet niet waarom. Want alles ?jn nagegaan, Mijnheer pastoor heeft gelijk, als hij zegt dat het veld een soort van vijand is, een reus, zegt hij, die ons dag in, dag uit tegenwerkt. Men moet er met lijf en ziel tegen ingaan. Hebt gij al nagegaan wat er moet gedaan worden om brood op uw tafel te krijgen? Ploegen, mesten, eggen, zaaien, oogsten, dorschen, malen en bakken. En als Onze Lieve Heer er dan nog niet tusschenkomt, met op tijd een dres water en een klad zon, en als ge de Heiligen niet omkoopt met een bougie, voor de slekken, de pieren, donder en bliksem, dan is al uw zweet nog in een verkeerd gat geloopen. Maar als ge dan van den nieuwen oogst, de boterham, die ge met uw eigen krachten uit den grond hebt gesleurd in uw vierkantige handen hebt, en ge kunt daar uw tanden inzetten, en ge ziet swenst een heele tafel rond vol eters, dan is 't of de Baas van hierboven zijn hand op uw schouders legt, en stillekens in uw oor fezelt: 't Is heel goed Wortel, merci! Neen, het veld is in mijn gedacht geen reus, maar een reuzin, zoo'n heel groot vrouwmensch waar 't eind aan verloren is. Haar gezicht is de lucht. Ze verlokt u. Ge loopt over haar lijf, ge kruipt over haar lijf. Natuurlijk ze werkt u tegen lijk alle vrouwen. Dat is 't goed er van. Ge ?eemt en ge ?oddert haar. Ge geeft niet op, en dan wordt ze mild en gedienstig, en ze geeft, ze geeft, daar is geen tegenhouden aan!   Een boer moet ook een goede vrouw in 't bed hebben, maar ze mag er niet blijven inliggen. Ze moet boteren, de menschen en de beesten eten geven, meewerken, de handen van haar lijf, tot er niets dan ellebogen overschieten. Ik heb veel meiskens gekend, ik was een klepper in mijnen tijd, ik heb er voor gevochten, meer uit lust van te vechten dan om de meiskens. Ik wachtte naar de goede en de goede zijn raar, en die komt dan nog onvoorziens. Ons Fien, ze kwam van over de Nethe. Vreemd hoe de liefde een mensch zijn hart verovert. Op den beeweg naar Scherpenheuvel, ik ga alle jaren te voet naar Scherpenheuvel, zitten wij daar in dezelfde staminee, met nog veel volk, onze boterham op te eten. Buiten regende het, de vloer was slijk. Ze zat over mij, maar ik had haar nog niet opgemerkt. Er waren zooveel menschen en ik was met mijn gedacht ergens anders. Ik wil wat opschuiven om een boerin door te laten en ik stoot onvoorziens mijn glas bier om. Zij sprong op voor haar kleed, en haar boterhammen vallen op den grond. Ik was verlegen en ik gaf er drie van mij. Ze wou ze niet aannemen. - Dan gooi ik de mijn ook in 't slijk, zei ik. Er was spek tusschen. Toen nam zij ze aan. - Smaakt het? vroeg ik. - Ja, zei ze, dat is echt goed brood. - Waar woonde gij? Zoo geraakten wij in gesprek. Ze blonk als een droge ajuin. Ze was goed in 't vleesch, een rondborstige vrouw. Ik had geerne met haar terug gegaan, maar ze was bij haar familie. Ik kon haar niet meer uit mijn gedacht zetten, ik zag haar altijd vóór mijn oogen: op het veld onder 't eten, en 'k droomde er toch zoo begeerlijk van. Ik had noch rust, noch duur, en als ik het gedaan kon krijgen trok ik 's avonds naar de Nethe. Vandaar zaagt g'het pannendak van haar huis. Ik lag er d'een pijp achter d'ander te smoren en ik ?oot gedurig het liedje van ‘Avé, Avé Maria’, opdat ze aan Scherpenheuvel en aan mij zou denken, en eens komen zien. Niets te doen. Maar den Zondag daarop, zie ik haar op den anderen dijk met haar zuster van 't lof komen. - Hewel, riep ik frank, hebben de boterhammen u bekomen? Zij begon te gichelen en te lachen, ze zei iets tegen haar zuster, en die lachte mee. Ik wierd heel verlegen, maar toch riep ik: Mag ik u zoo eens een heel brood brengen? We hebben gisteren juist gebakken! Al lachend liepen ze den dijk af, in een beemdeken. Ze zag nog eens om. - Morgen kom ik, riep ik daardoor gesterkt. Ik zwierde met mijn hand. Zij zwierde tegen. Ik voelde dat het goed was, en mijn hart was zoo onrustig dat ik geen vijf minuten in dezelfde staminee kon blijven zitten. Dan 's anderendaags, tegen den avond pakte ik al mijn moed in mijn handen en mijn brood in een handdoek, en zonder iets te zeggen was ik weg. Dat is een uur omweg langs de stad. Ik doe de deur open. Daar zitten haar broers, wel vijf, en haar pere, een vent lijk een pilaar. Ze waren aan 't patatten eten uit de pan. Ik zei niet veel. Alleen dat ik een brood bracht voor die daar. Ik kende haren naam nog niet. Ze zat daar beschaamd, en het weenen stond haar nader dan 't lachen. Ik weet niet hoe, maar eer ik drie kon tellen lag ik buiten met mijn beenen in een gracht te spartelen. Mijn brood hadden ze gehouden. Ik hoorde ze lachen. Een tegen zes ging niet, ik was als een zak gebroken pijpesteelen. 'k Ben puur naar huis gekropen, maar ge kunt verstaan razend als een tieger, en met het vaste besluit wraak te nemen en 't meisken te hebben. Thuis sprak ik er met mijn drie broers over, in stilte. 's Anderendaags stonden wij met vier onze messen op den slijpsteen te wetten. Als 't donkere avond was, wij naar ginder. Haar broers, die toen thuis waren, hebben dan ook op pen en inkt geroepen, zonder dat we onze messen moesten gebruiken. Zij liet van schrik den afwasch vallen. En terwijl mijn broers haar broers aftroefden, zei ik tegen haar: De grond zal rood zien van 't bloed als gij mijn lief niet wordt! Haar zuster was te buiten geloopen en riep om hulp, maar vóór die hulp kwam, met honden en met rieken, sprongen wij de Nethe in, en stonden hen van aan den anderen kant permentig uit te lachen. Ik zou zot worden. Ik voelde dat ik alles verbrod had. 'k Deugde voor geen werk meer. Alle dagen lag ik achter 't lisch naar haar huis te loeren. Als ze van mij houdt zal ze wel eens komen zien, want ons hut was van daaruit goed te vinden. Op een zaterdag, als ik haar bijna ging opgeven, lag ik daar weer, en ik zag ze uit het dreefke komen om water te scheppen.   Als ze den eersten emmer geschept had riep ik: Hela! Ze verschoot. Ze dierf niet roepen, maar ze deed met heur hand van weg te gaan. - Ik kom! riep ik, wacht! Ik deed mijn klak af en zwom over. Ze bleef staan vol schrik. Ze begon te schreien omdat ze mij zoo geerne zag. We hebben ons wat neer gezet. En hoe gaat het, ge zijt allebei jong en vol vlam, ze werken u tegen, wat de zaak nog erger maakt, en dan wordt er over geen boterhammen niet meer gesproken. Ik ben op mijn zeven gemakken al ?uitend terug overgezwommen. Dien avond heb ik gezongen dat ze in de geburen dachten dat ik zot was. We kwamen nog eenige keeren 's avonds bijeen. 't Was in den hooitijd. De hooioppers zijn malsch en rieken zoo goed. En wat ik vermoed had viel uit. Een goede maand nadien komt haar pere bij ons. Hij moest mij eens spreken. Ik hield mijn kapmes gereed, en hij vroeg me wat ik van zin was: Trouwen of niet, en hoe rapper hoe liever! - Ja, zei ik, maar dan met een peerd en een koe erbij. Hij beet. 't Was een schoon trouwfeest. En onze Va zaliger danste van genoegen.   - Ge hebt hem dat ?jn gelapt, Wortel, zei hij. Dien eersten nacht! Ze hadden bellekens onder ons bed gehangen, en ons Fien had waarschijnlijk een streep te veel gedronken en kloeg van hevige pijn in den kop. Ik liet mij niet voor den aap houden. Ik dacht, ik heb tijd genoeg. Ik ben gaan wandelen in den maneschijn. Het koren stond pikkens gereed, en is er iets hartelijker dan 't koren om in te slapen?...



Ihre Fragen, Wünsche oder Anmerkungen
Vorname*
Nachname*
Ihre E-Mail-Adresse*
Kundennr.
Ihre Nachricht*
Lediglich mit * gekennzeichnete Felder sind Pflichtfelder.
Wenn Sie die im Kontaktformular eingegebenen Daten durch Klick auf den nachfolgenden Button übersenden, erklären Sie sich damit einverstanden, dass wir Ihr Angaben für die Beantwortung Ihrer Anfrage verwenden. Selbstverständlich werden Ihre Daten vertraulich behandelt und nicht an Dritte weitergegeben. Sie können der Verwendung Ihrer Daten jederzeit widersprechen. Das Datenhandling bei Sack Fachmedien erklären wir Ihnen in unserer Datenschutzerklärung.